De Dopingautoriteit zal beroep aantekenen tegen de einduitspraak van de Tuchtcommissie van het Instituut Sportrechtspraak (ISR) in de tegen de atleet Simon Vroemen aangespannen ‘metandiënon-zaak’. De Tuchtcommissie kwam tot vrijspraak wegens veronderstelde schending van de voorgeschreven laboratoriumprocedures. De Dopingautoriteit kan zich niet met dit oordeel verenigen.
De zaak
Na een ruim anderhalf jaar geleden bij Simon Vroemen uitgevoerde dopingcontrole werd in zijn urine het verboden anabole middel metandiënon aangetroffen. De analyse van het B-monster bevestigde de bevinding in het A-monster, en de Atletiekunie startte daarop een tuchtprocedure bij de Tuchtcommissie van het Instituut Sportrechtspraak.
De verdediging van Simon Vroemen voerde diverse bezwaren aan tegen de door de Dopingautoriteit en het laboratorium gevolgde procedures, alsook tegen de daaraan verbonden conclusies. Al deze bezwaren werden in enkele tussenuitspraken van de Tuchtcommissie ongegrond bevonden of niet behandeld, maar in de laatste tussenuitspraak vroeg de Tuchtcommissie om aanvullende documentatie met betrekking tot een specifiek aspect van de procedure, namelijk de door twee wetenschappers uitgevoerde verificatie van de bevindingen in het B-monster. In haar einduitspraak toont de Tuchtcommissie zich niet overtuigd door de ontvangen aanvullende documenten, en concludeert zij tot vrijspraak.
Zie voor de tussenuitspraken en de einduitspraak: tussenbesluit01, tussenbesluit02 en einduitspraak
De Dopingautoriteit kan zich niet vinden in de eindconclusie van de Tuchtcommissie. Het dopinglaboratorium heeft naar de mening van de Dopingautoriteit geheel volgens de toepasselijke regelgeving (meer in het bijzonder de International Standard for Laboratories van WADA) gehandeld en er is geen sprake van relevante onvolkomenheden in de procedure. De Tuchtcommissie heeft in deze zaak een eigen norm bedacht die afwijkt van de geldende WADA-norm, waarmee het laboratorium achteraf wordt beoordeeld aan de hand van een norm die vooraf niet bestond. Het oordeel van de Tuchtcommissie is dan ook onbegrijpelijk en onaanvaardbaar. Het dopinglaboratorium heeft zelf geen beroepsmogelijkheid en mede daarom zal de uitspraak door de Dopingautoriteit aan de Commissie van Beroep van het ISR worden voorgelegd.
De achtergrond
De kwaliteit van de tuchtrechtspraak in Nederlandse dopingzaken is al jaren een bron van zorg. Jaarlijks stelt de Auditcommissie Dopingzaken (ingesteld door de sportbonden) onafhankelijk van de Dopingautoriteit vast dat in veel zaken de tuchtcommissies van sportbonden tot onreglementaire oordelen gekomen zijn, of dat zaken zodanig lang blijven liggen dat er geen sprake meer is van een redelijke termijn. De rode draad daarbij is dat tuchtcolleges veelal lager (willen) straffen dan in de ook door Nederland onderschreven World Anti-Doping Code is vastgelegd. Het Instituut Sportrechtspraak is mede tegen deze achtergrond opgericht, en de geleidelijke overdracht van dopingzaken naar het ISR moet tot verbetering van de tuchtrechtelijke afhandeling leiden. De Dopingautoriteit steunt dit beleid uitdrukkelijk.
Juist tegen deze achtergrond is het pijnlijk te constateren dat een complexe zaak als de onderhavige ook het ISR voor grote problemen stelt. De behandeling van de zaak heeft ruim anderhalf jaar in beslag genomen, en uit de einduitspraak blijkt dat de Tuchtcommissie onvoldoende geëquipeerd is om het door het dopinglaboratorium verrichte werk op basis van de geldende normen te beoordelen. De Tuchtcommissie komt met een eigen interpretatie die afwijkt van de International Standard for Laboratories (de WADA-norm voor laboratoria), welke interpretatie door WADA wordt tegengesproken.
Onzeker is of de extreem lange duur van de behandeling en het eindresultaat (deels) gevolgen zijn van de publieke desinformatie waarvan in deze zaak sprake is. Onder andere op de website van Simon Vroemen staat bijvoorbeeld vermeld dat aangetoond zou zijn dat de bevinding veroorzaakt is door het gebruik van een astmamiddel, dat er sprake zou zijn van 5 dagen ongekoeld bewaren van de urinemonsters, en dat er sprake zou zijn van handmatig aanpassen van de meetresultaten. Niets hiervan is correct en niets hiervan is terug te vinden in de einduitspraak van de Tuchtcommissie. In tegendeel: al deze argumenten zijn door de Tuchtcommissie al in haar tussenvonnissen verworpen of niet behandeld.
Het belang
Deze zaak raakt de kwaliteit van de Nederlandse tuchtrechtspraak, de integriteit van de dopinglaboratoria en de geloofwaardigheid van het (internationale) antidopingbeleid. Acceptatie van deze uitspraak impliceert dat ook geaccepteerd zou worden dat de Nederlandse tuchtrechtspraak zich onttrekt aan de internationale norm waaraan ook Nederland zich gebonden heeft, wat op termijn ernstige consequenties kan hebben voor de internationale positie van de Nederlandse sport. De Dopingautoriteit wenst daarom een uitspraak in hoogste instantie.